A.F.A.M. Wetzer, 16 januari 2005
Thans is het een van de fraaie, monumentale panden aan de Bossche Markt. De bebouwing dateert oorspronkelijk uit de twaalfde eeuw. Het is dan ook geen wonder dat er zich veel heeft afgespeeld achter de voorgevel van Markt 17-18. Het linkerdeel van het huidige pand was het huis De Gulden Ketel, in de zestiende eeuw eigendom van de bekende Bossche familie Pelgrom. In de zeventiende eeuw was Peter de Grecve, de pastoor van Empel, eigenaar en later de apotheker Johan Hovius. Jacob Huygermans, koopman, was een latere eigenaar en diens dochter verkocht het in 1753 aan Cornelis van Lanschot, eveneens koopman van beroep, die het pand reeds vanaf 1744 gehuurd had. In het pand vestigde hij een groot- en kleinhandel in koloniale waren zoals koffie, thee en cacao. De HaanEr is reeds een verkoopakte van dit pand bekend uit 1312, toen Adam Enesse het verkocht aan Willem Bac van Bacschot. In de zestiende eeuw was de ook hierboven genoemde familie Pelgrom eigenaar van De Haan - ook wel De Gulden Haan genoemd - maar later raakten de beide huizen weer in verschillende handen. De apotheker Aert Pleviers, de burgemeester van Oss Johannes van Iperen en de zilversmid Andries Somers waren er ondermeer eigenaar van. In 1749 werd de tin- en loodgieter Joseph van Weert eigenaar die het in 1782 op zijn beurt verkocht aan Godefridus van Lanschot, zoon van bovengenoemde Cornelis van Lanschot, 'middelmatig van postuur, eenigszins pokdalig en dragende eene paruik op het hoofd'. Vijf jaar later, in 1787, werd het pand geplunderd tijdens een opstand van het garnizoen. Honderden spullen werden gestolen en veel is vernield, waaronder het bedrijfsarchief. Vele eigendommen konden later echter weer worden teruggevonden.Franciscus van Lanschot, de zoon van Godefridus, werd de nieuwe eigenaar van de twee panden, die hij in 1823 tot één huis liet verbouwen. De beide gevelstenen zijn toen kennelijk bij deze verbouwing uit de twee panden verdwenen: zij bevinden zich thans in het koetshuis van kasteel Zegenwerp te St.-Michielsgestel dat vanaf 1851 eveneens bezit van de familie Van Lanschot was. Augustinus Cornelis van Lanschot was de vierde generatie die zich aan deze zijde van de Markt vestigde. Na diens dood in 1874 werd zoon Godefridus de belangrijkste man in het bedrijf. Hij legde zich niet meer toe op de handel in koloniale produkten, maar op geldzaken: de goederenhandel werd afgestoten en de bankwezen verhuisden omstreeks 1880 naar de Hoge Steenweg. De Firma van Lanschot verhuisde van de Markt naar de Hoge Steenweg. Sedertdien bevindt zich daar de bekende bankier Van Lanschot. Maar A.J.A. van Lanschot - broer van Godefridus - bleef aan de Markt wonen en een zaak uitoefenen: hij was agent van De Nederlandsche Bank en werd hierin in 1909 opgevolgd door zijn zoon W.M. van Lanschot. Toen deze in 1911 lid werd van de Eerste Kamer der staten Generaal trad hij als agent af: beide functies waren niet verenigbaar. Het grote pand aan de Markt werd een woonhuis. Ondermeer de majoor Quack was er de bewoner. ModeNa de Tweede Wereldoorlog, in 1951, vestigde zich Modehuis Frits van de Ven in het pand aan de Bossche Markt, Oorspronkelijk begonnen als marktkooplui op de Markt, begon het echtpaar Van der Ven een modewinkel in het monumentale pand. Lang is de familie Van der Ven hier actief werkzaam geweest en ondermeer heeft zij het monument gerestaureerd. Toenmalig 'ingezonden-brievenschrijver' Harry Beekwilder maakte zich wel kwaad over de vóór de winkel geplaatste etalages (die hij 'bushaltes' noemde), maar verder is het een sieraad voor de stad.Thans is het 'Modehuis Frits van der Ven' echter verdwenen en is opnieuw de benedenverdieping in tweeën gesplitst: twee aparte modezaken trachten hun modieuze produkten aan de Bosschenaar te slijten. |
Gedurende een groot deel van de 16de eeuw behoorde het huis, evenals de beide buren aan de familie Pelgrom de Bye. In 1520 betaalt Dirk Pelgrom, de man van Lysbeth Kethelers, voor een perceelsbreedte van 21½ voet (= 6,18 m), hetgeen even breed is als het huidige pand minus de rechter zijmuur. Familieleden van Lysbeth huren delen van het pand en van het linker buurpand Markt 19. In 1553 wordt de bezitter aangeslagen voor zes, de huurder voor twee schouwen. Waar deze stookplaatsen zich bevonden is niet met zekerheid te zeggen. Vermoedelijk was er één in de kelder aan de rechterzijde. Andere stookplaatsen moeten we tegen de (rechter) zijmuur van het huis lokaliseren. De kelder was vanaf het achterterrein en, naar het zich laat aanzien, ook vanaf de straat toegankelijk en daarmee afzonderlijk te verhuren. Als het huis in 1596 wordt verkocht aan de stoelendraaier Jan de Greve, wordt het omschreven als 'huys, erve, met een deel van een hoff, achterhuys ende eenen ganck neffens den ierst genoemden huyse, met een ander huys oft woninge daerachter staende'. Nog in 1632 is er sprake van de gang, hoewel deze niet op de tekeningen van J. Berckheyde en van J. van Beerstraten staat afgebeeld. Aangezien ook op het schilderij van het Schermersoproer geen gang herkenbaar is, zal deze inpandig in Markt 17 zijn geweest. Het huis had een houten voorgevel, die in het midden van de 17de eeuw vervangen is door een halsgevel met | 379 |
pilasters. In de 14de-eeuwse linker zijmuur bevindt zich een boog die duidt op een verbinding met het linker buurpand. De rechter zijmuur dateert ook nog uit de 14de eeuw. De kelder is mogelijk iets jonger. Zowel op de begane grond als de verdieping was een houtskelet aanwezig. De eiken dekbalkjukken in de kap zullen uit dezelfde bouwtijd, de 15de eeuw, zijn. Het achterhuis dat niet door een stenen muur maar door een houten tussenwand van het voorhuis gescheiden was, bezat enkelvoudige balklagen, vermoedelijk uit de 17de eeuw. In de 15de en begin 16de eeuw was het huis verbonden met het rechter buurpand. In 1523 worden ze gescheiden, om in 1798 weer één geheel te worden, hetgeen heden nog het geval is. | 380 |
Reeds in 1312 wordt het huis vermeld als 'huis en erf, mitten spronghe', hetgeen wil zeggen dat het een houten gevel bezat. Deze gevel staat nog afgebeeld op het schilderij van het Schermersoproer. Er zijn twee 'sprongen' of overkragingen te herkennen. De achtergevel is een stenen trapgevel, die uit de 15de of 16de eeuw dateert. Uit deze tijd zijn ook de stenen zijmuren. In het begin van de 16de eeuw was de familie Pelgrom de Bye bezitter van dit pand en de beide buurpanden ter linkerzijde. In 1520 worden zij aangeslagen voor een perceel van 21 voet (= 6,04 m), wat iets smaller is dan het huidige. In 1553, kort nadat de apotheker mr. Aart Pleviers het in bezit krijgt, wordt hij afgerekend op vier schouwen. In de kelder wordt geen melding gemaakt van een schouw, ofschoon deze ruimte afzonderlijk verhuurd wordt. Vóór het huis bevond zich een grote straatkelder, die evenals de kelder onder het huis toegankelijk was vanaf de Markt. In 1589 is er sprake van een winkel en een tuin met een achterhuis. Dit achterhuis moet, gezien de achtergevel, los gestaan hebben van het hoofdpand. De tuin waarin dit achterhuis | 380 |
stond zal oorspronkelijk hebben doorgelopen tot het perceel waarop de oude stadsmuur stond. Dit achtererf heette 'De Muggendans'. Het was toegankelijk vanuit de Kolperstraat. Er stonden meerdere huizen op, die nu geheel verdwenen zijn. Het huis heeft op de begane grond en de verdieping een houtskeletconstructie. De muurstijlen lopen niet tot de begane grondvloer door. De kap bezit op elkaar geplaatste dekbalkjukken. Tussen het pand en het linker buurpand ligt een natuurstenen goot. | 381 |
Majoor Quack (vroeger 2 huizen)225. "De gulde Ketel" anno 1622. 't Uithangteeken is verplaatst naar perceel 1419 in de Korte Kerkstraat.226. "Den Haen" anno 1622. | 31 |
No. 17 Aan de Zuidzijde der Markt en wel aan den W. hoek der Kerkstraat en Markt heeft men het huis de Ekster, thans genummerd Markt 19, dat 14 Januari 1598 (Reg. n° 261 f. 153 vso)
| 416 | ||||||||||
werd aangekocht door den apotheker mr. Lambrecht de Bye, zoon van den apotheker mr. Henrick de Bye en 12 September 1730 (Reg. n° 555 f. 189) krachtens koop het eigendom werd van Dr Theodorus de Marcq als gehuwd met Catharina Adriana Buyster. Op dit huis volgde oudtijds Westwaarts het huis Dit huis werd in 1523 aan mr Herman Pelgrom de Bye toebedeeld uit de nalatenschappen zijner ouders Dirck Pelgrom de Bye en Elisabeth Coenen, (de dochter van Herman Ketelaer genaamd Coenen en Yda Moyns). Omstreeks de tweede helft der 16e eeuw was eigenaar daarvan Gerard Pelgrom de Bye, zoon van Aelbrecht en Anna Moei Willemsdochter, welke Aelbrecht weder een zoon was van mr. Herman voornoemd. Hij legateerde dit huis aan zijne zuster Christina Pelgrom de Bye, die gehuwd was met mr. Herman Rombouts Janszn, doctor in de medicynen en raad van den Bosch; deze verkocht het den laatsten October 1596 (Reg. n° 248 f. 131), als wanneer het gezegd werd te zijn: een huys, erve, met een deel van een hoff, achterhuys ende eenen ganck neffens den ierst genoemden huyse, met een ander huys oft woninge daerachter staende, zijnde in huur het eerstgemeld huis bij na te noemen Jan de Greve en het laatstgemelde bij Lenart Aertszn, en staande al het voorschrevene aan de Markt tusschen het huis de Ekster, toebehoorende aan Henrick Aertszn, ex uno en het huis de Haan, toebehoorende eertijds aan mr. Aert Pleviers, nu aan mr. Jacob van der Plancken, ex alio; kooper werd toen daarvan Jan de Greve, zoon van wijlen Peter Dierckszn. Deze liet het huis de Gulden Ketel na aan zijnen zoon mr. Peter de Greve, priester en pastoor te Empel en aan Maryken, dochter van Henrick Michielszn en weduwe van Peter Janszn de Greve, die ook zijn zoon zal geweest zijn; zij verkochten 18 Februari 1632 dat huis, hetwelk toen gezegd werd te zijn: huis, erf, kelder, met een deel van eenen tuin, achterhuis en gang naast
| 417 | ||||||||||
het huis, staande tusschen den Ekster toebehoorende aan den apotheker mr. Johan Hovius, ex uno, en den Haan, toebehoorende aan de Wed. Jacob van der Plancken, ex alio, aan den stoeldraaier Dierck, zoon van Jan Jansz Bruynincx. Diens vrouw was Margriet Claessen, die het 18 April 1668 (Reg. n° 468 f. 235 vso), toen zij reeds weduwe van hem was, overdroeg aan hunnen zoon Johan Bruynincx. Den 2 Mei 1691 (Reg. n° 506 f. 305 vso), verkochten diens kinderen zijnde: Elisabeth Bruynincx echtgenoote van Godefridus Schoneus, koopman te den Bosch; Maria Bruynincx echtgenoote van Johan Roghman, gewezen luitenant en de minderjarigen Theodorus en Aldegonda Bruynincx, voor wie als voogd optrad Daniel Le Martinel, - dit huis aan Jacob Huygermans, ook koopman aldaar; het werd toen gezegd te zijn: huis met erf, achterhuis en stalling, genaamd de Gulden Ketel, staande aan de Markt tusschen den Exter, toebehoorende aan Johan van Ceulen, ex uno en den Haen, toebehoorende aan Johan van Driel, ex alio en zich uitstrekkende tot aan het erf der erfgenamen van mr. Anthony van Outheusden, raad en griffier van den Bosch. Genoemde Jacob Huygermans, die een zoon was van Gerard 1), was gehuwd met Maria Steenbackers Arnoldsdochter, van wie hij had: a. een zoon Gerard, wiens vrouw was Maria van de Ven, welke aan dezen schonk een zoon Josephus Dominicus Huygermans, die huwde met Anna Maria van Doorn; b. een zoon Heribertus Huygermans, die dit huis van hem erfde en huwde met Geertruid Gast; van laatstgenoemde echtelieden werd het weder geërfd door hunne eenige dochter en erfgename Catharina Huygermans, die in tweeden echt huwde met mr Adriaan Schoneus, advocaat te den Bosch 2); deze
| 418 | ||||||||||
verkocht het 2 Mei 1753 (Reg. n° 575 f. 70 vso) aan Cornelis van Lanschot, koopman te den Bosch. Dat huis werd toen gezegd te staan tusschen het huis van Dr. Theodorus de Marcq 3) ex uno en dat van Joseph van Weert, ex alio, en zich uit te strekken tot de navolgende huizen, welke hij toen eveneens aan genoemden van Lanschot verkocht: het huis de Hemel in de Korte Kerkstraat, staande achter het voorschreven huis en zijnde een pakhuis en het huis het Wit Lam met tuin, plaats en achterhuis, staande eveneens in de Korte Kerkstraat en zich uitstrekkende tot aan de keuken van het huis de Gulden Ketel. De oudste transportbrief van dit huis is die van 1312, waarbij ten overstaan van Arnold Dicbier en Daniel de Aggero (van Dijck), schepenen van den Bosch, Adam Enesse, genaamd mitten spronghe, dat huis, hetwelk toen gezegd werd te zijn: „domus et area, sitae juxta forum de Busscho Ducis inter domum et aream quondam Everardi, caccabarii, ex uno latere et domum et aream Wouteri, calcificatoris, ex alio latere”, verkocht aan Willem Bac van Bacschot en diens huisvrouw Katharina. De daarop volgende transportakte is van 1473, waarbij Yda weduwe van Herman Ketelaer 4) den tocht van gezegd huis, dat alstoen omschreven werd als; „domus, area ac parva hereditas, sibi retro adjacens, sitae in Buscoducis ad forum inter reliquam hereditatem dictae Ydae et suorum liberorum ex uno latere et inter hereditatem Katherinae Gheleyns et Gertrudis, relictae quondam Wolteri Elenssoen et suorum liberorum, ex alio latere, tendentes a dicto foro ad hereditatem Godestodis, relictae quondam Jacobi Gielissoen, simul cum jure edificandi in muro, etc", als huwelijksmedegave schenkt aan
| 419 | ||||||||||
Dirck Pelgrom (de Bye) Henrickszn en diens echtgenoote Elisabeth; deze wordt elders geheeten Elisabeth Coenen, de dochter van Herman Ketelaer genoemd Coenen en Yda Moyns, waaruit blijkt, dat genoemde transportante de schoonmoeder was van den begiftigden Dirck Pelgrom de Bye; uit de akte zelve blijkt ook nog, dat genoemde Yda en hare kinderen eigenaars waren van het overige van dit huis, hetwelk dan de Gulden Ketel zal geweest zijn. Later zullen genoemde Dirck Pelgrom en diens gezegde huisvrouw ook wel eigenaars zijn geworden van het huis de Gulden Haan, want in 1509 verklaarde Arnd Monicx, zoon van mr. Jan Monicx den oude, als eigenaar domorum et camerarum, dictarum die huysinge van Loen, olim ad Dominum de Loen spectantium 5), sitarum in Buscoducis in quadam platea, qua itur a ponte, dicto dat Loefsbrugsken, versus pontem, dictum die Lombaertsche brugge, dat Elisabeth weduwe van Dirck Henrickszn Pelgrom de grondrente, welke uit een harer huizen, die gelegen waren aan de Markt, was verleend aan het Huis van Loon, had afgelost. Na haar en haren man werd blijkens akte van boedelscheiding van 1523 tengevolge van erfenis eigenares van dit huis Anna Monicx, dochter van Jan Monicx, den zoon van Mr. Jan Monicx en Margaretha Pelgrom de Bye, die weder de dochter was van Dirck Pelgrom de Bye en Elisabeth Coenen; zij huwde met Frans van Halmaele 6), wien zij deze kinderen schonk: Henrick en Jan van Halmaele; aan hen werd dat huis na doode van hunnen vader toebedeeld; hunne voogden verkochten het daarop 19 December 1547 (Reg. n° 175 f. 316) aan mr. Aert Pleviers Corneliszn., apotheker te den Bosch en echtgenoot van Joostgen, dochter van den bakker Zebert Zebertszn. Van laatstgenoemden kooper werd dit huis geërfd door zijne dochter Anna Pleviers, die gehuwd was met mr. Maarten van Weremondt Lodewijkszn van Halle, apotheker te den Bosch. Toen deze was komen te overlijden kwam het huis de Gulden Haan | 420 | ||||||||||
voor de helft aan diens voornoemde vrouw en voor de wederhelft aan hunne minderjarige kinderen Arnd, Maarten en Anneken van Weremondt, zooals blijkt uit eene akte van boedelscheiding van 1589 (Reg. n° 653 f. 166); het was toen een huis met winkel, tuin en achterhuis. Laatstgenoemde Maarten van Weremondt, die licentiaat in de rechten, auditeur-entretenu van den Koning van Spanje en schepen van Breda was, werd daarna door erfenis en ruil eigenaar van een gedeelte van dit huis 7). Van hem erfden het zijne kinderen: Isabella, echtgenoote van mr. Arenhout Blommers, Marten, raad en momboir van den Koning van Spanje in Gelderland, Francoyse en Lucia de Weremont; zij verkochten 22 April 1622 (Reg. n° 463 f. 232) met Johan Loefs als man van Christina de Wit Geritsdr. en Catharina van der Plaucken wed. Dirck van Erp hunne aandeelen in dat huis, hetwelk nu genaamd was de Gulden Haan - aan Jacob van Iperen, koopman te den Bosch 8), die het overige daarvan reeds bezat. Van diens eerste vrouw Maria van Dinther had deze drie kinderen: Maria; Boudewijn, (die Elisabeth van Hees huwde en bij haar eenen zoon Johannes van Iperen verwekte) en Adriana van Iperen, welke laatste huwde met Johannes Ideleth, wien zij schonk: Maria Geertruyt, Anna, Catharina en Philippus Wolfgangus Ideleth. Genoemde afstammelingen van Jacob van Iperen verdeelden 9 September 1682, voor zoover zij toen nog in leven waren, zijne nalatenschap, en alstoen werd het hierbedoeld huis, dat nu gezegd werd te, zijn: „eene schoone, welgelegen huysinge, genoemd de Gulden Haan,” aan genoemden Johannes van Iperen toebedeeld. Deze verkocht het 27 April 1699 (Reg. n° 512 f. 141), toen hij burgemeester van Oss was, aan Andries Somers, zilversmid te den Bosch. Laatstgenoemde kooper was | 421 | ||||||||||
gehuwd met Johanna van Huywegen, van wie hij deze kinderen had: Johanna Catharina Somers, echtgenoote van Wilhelm Cremer, woonachtig te Diest en Maria Theresia Somers; den 23 Mei 1749 verkochten die kinderen, het laatstgenoemde hunner, omdat het onnoozel was, vertegenwoordigd door deszelfs curator, het huis de Gulden haan aan Joseph van Weert, tin- en loodgieter te den Bosch (Reg. n° 569 f. 45). Deze laatste verkocht dat huis op zijne beurt 4 November 1782 (Reg n° 594 f. 237) aan Godefridus van Lanschot, koopman te den Bosch, zoon van Cornelis voornoemd en diens echtgenoote Henrica Cecilia Henrix. In eene Bosche Schepenakte van 1798 (Reg. n° 617 f. 172) werd hij gezegd te zijn: „middelmatig van postuur, eenigzins pokdalig en dragende eene paruik op het hoofd." Van zijnen vader had deze, toen hij het huis de Gulden haan kocht, reeds geërfd het huis de Gulden ketel, zoodat die beide huizen nu weder in één hand waren, wat zij niet meer waren geweest sedert dat op 30 Januari 1523 de nalatenschappen der echtelieden Dirck Pelgrom de Bye Henrickszn. en Elisabeth Coenen genaamd Ketelaer tusschen dezer erfgenamen waren verdeeld. De beide voormelde huizen werden van Godefridus van Lanschot voornoemd geërfd door zijnen zoon Franciscus van Lanschot, ook koopman te den Bosch. Deze verbouwde ze in 1823 tot één huis, wat zij nog zijn. Hij overleed te den Bosch 21 Februari 1851; zijne vrouw Jacoba Catharina Maria van Ryckevorsel schonk hem deze kinderen:
| 422 | ||||||||||
Augustinus Cornelis van Lanschot, koopman te den Bosch, hiervoren onder b vermeld, erfde het voorschreven tot een verbouwd huis. Hij is de stamvader der tegenwoordige Bossche familie van Lanschot; geboren te den Bosch 20 Mei 1794 overleed hij op zijnen huize Zegenwerp 25 Juni 1874; zijne vrouw was Maria Helena Oomen, dochter van mr. Henricus en Elisabeth Ingen Housz; zij schonk hem o.a. een zoon Augustus Arnoldus Jacobus van Lanschot, oud-agent der Nederlandsche Bank en oud-lid van den Gemeenteraad te den Bosch, die gezegd huis van zijnen vader erfde; uit diens huwelijk met nu wijlen Johanna Fuchs werden geboren twee zonen: Auguste, burgemeester van Vught en mr. Willem, lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal en voorzitter van den Krijgsraad te den Bosch.
| 423 |
Noten | |
1. | In 1744 waren Gerardina Huygermans, gehuwd met Hendricus Schoneus en Helena Huygermans, gehuwd met Cornelis van Lingen, als kinderen en erfgenamen van Gerardus Huygermans en Catharina van Arnhem, eigenaars voor een deel van het in de Hinthamerstraat staand huis In de gouden rijder. |
2. | Zij was in eersten echt gehuwd geweest met mr. Petrus Nagelmaeckers. Zie Deel II p. 172. |
3. | Dat huis was, zooals wij reeds zagen, het huis de Ekster. Catharina Adriana de Marcq, de dochter van Dr Theodorus, huwde met David Albrecht Zehender, sous-luitenant in een regiment Zwitsers, die gezegd huis 13 Aug. 1766 verkocht aan Jean Parmentier en diens echtgenoote Johanna van der Linden. |
4. | Zijn wapen was dat der adellijke familie Coenen van Zegenwerp. |
5. | Men zie hierover Deel II p. 62 en vlgd. |
6. | Na diens dood hertrouwde zij met Jan van Brecht Jacobsz, ridder. |
7. | Zijne vrouw was Elisabeth van Dael. Zie Reg. n° 651 f. 274 vso. |
8. | In 1663 werden de huwelijksvoorwaarden voltrokken tusschen Jacob Boudewijnszn van Iperen, weduwnaar van Martyntje Weremondt en Christoffelina van Vladeracken, weduwe Hendrick Thomaszn Neyts; de erfgenaam van deze laatste was in 1679 Reinier van Zuylen, bakker te den Bosch, kleinzoon van Willem Arnoutszn en Christina van Vladeracken. (Cf. Deel II p. 242). |
1996 |
Henny MolhuysenAchter de voorgevel : Mode in De Gulden Ketel en De Haan aan de MarktBrabants Dagblad donderdag 18 augustus 1996 (foto) |
1802 | dhr. van Lanschot bron |
1822 | Augustinus Lanschot (koffiehuishouder) bron |
1779 | Godefridus van Lanschot (koopman) |
1865 | A.C. van Lanschot (koopman, agent der Nederl. handelsm. mede directeur eener brandwaarborg-maatschappij) |
1875 | F. van Lanschot (bankier) |
1881 | wed. A.C. van Lanschot (partikuliere) |
1905 | J.C.H.A. Quack (majoor der infant.) |
1910 | mr. I.A. Swane (advocaat en procureur) |
1928 | A.C. van Dijk - Incasso-Bank - M. van Overbeek |
1943 | P.J.A. Gevers (procuratieh.) - Incasso-Bank |
1948 | Rotterdamse Bank |
1960 | Frits van der Ven (modehuis) |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 60
F.G.G. Govers, Het geslacht en de firma F. van Lanschot 1737-1901 XXV (1989) -
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 17